Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 6.24 Omvang in aanmerking te nemen uitgaven
1
Het bedrag aan uitgaven gedaan voor de in de tweede volzin genoemde posten wordt verhoogd met 113%, indien het verzamelinkomen van het kalenderjaar vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, niet te boven gaat het bedrag dat is genoemd in de tweede regel van de tweede kolom van de tabel in artikel 2.10. De in de eerste volzin bedoelde posten zijn:
a
hulpmiddelen met inbegrip van farmaceutische hulpmiddelen - als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
b
vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;
c
extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b;
d
een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c;
e
kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d;
f
verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgevaardigde regelgeving in verband met het verblijf in een instelling die is toegelaten om zorg te verlenen tot een bedrag van 25% van die bijdragen;
g
verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, bij verblijf buiten een instelling als bedoeld in onderdeel f;
h
verschuldigde bijdragen krachtens artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, voorzover de belastingplichtige deze verschuldigd is voor huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van die wet of voor een daarvoor bestemd persoonsgebonden budget;
i
verschuldigde bijdragen voor subsidies als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
2
Buitengewone uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge het eerste lid, meer bedragen dan:
a
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6999 niet te boven gaat: € 115;
b
indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6999 te boven gaat: 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
3
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden de buitengewone uitgaven samengevoegd. Over deze periode geldt voor de toepassing van het eerste en tweede lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek en wordt in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 6999 vervangen door € 13 998 en wordt in het tweede lid, onderdeel a, het bedrag van € 115 vervangen door € 230.
4
Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft en zij een keuze als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, hebben gemaakt, wordt de belastingplichtige voor de toepassing van het derde lid geacht gedurende het gehele kalenderjaar een partner te hebben gehad.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •